De roep van het bos

Lang geleden, in een dorp omringd door donkere bossen, leefde een vrouw die alles wist wat het bos haar vertelde. Ze kende de geheimen van de bomen, de taal van de dieren, de kracht van de kruiden, en de wijsheid die in de sterren geschreven stond. Haar naam was Elowen wat ‘boom’ of ‘eik’ betekent en haar handen deden vanzelf wat nodig was. Ze was een ware moeder van de natuur, en haar kennis was zo diep dat het zelfs de wereld buiten haar dorp verwonderde. Maar dit, zo bleek later, werd ook haar vloek.

De mensen uit de stad, die alleen hun kerk en hun wetten kenden, beschouwden haar als gevaarlijk. Ze zagen haar niet als een zegen, maar als een bedreiging voor hun macht. De kerk begon haar werk als duivels te beschouwen. De haat tegen haar groeide.

Op een kille herfstnacht, toen de maan zich verschool achter de wolken, werd Elowen meegenomen. De menigte stond om haar heen, en haar hart was zwaar. Voordat ze werd gedood, sprak ze haar laatste woorden, haar laatste belofte. “Wanneer ik terugkeer,” zei ze zacht, “zal ik mijn krachten niet gebruiken. Ik zal het verborgen houden, voor altijd.”

En zo gebeurde het. Haar ziel keerde terug, maar de belofte woog zwaar. Ze werd geboren als Maria, een klein meisje in een rooms-katholiek gezin, waarvan bijna iedereen zijn ziel al was vergeten.

Van jongs af aan was Maria anders. Haar ogen zagen wat anderen niet zagen, haar oren hoorden wat anderen niet hoorden, en haar handen tilden altijd de bladeren, bloemen en stenen op die de anderen negeerden. Maar haar ouders, en de mensen om haar heen, zagen het niet. Ze gaven haar geen ruimte om zichzelf te ontdekken. Ze vertelden haar niet wat ze werkelijk was. En in haar kleine hartje groeide een leegte, een verwarring die haar niet toeliet te begrijpen wie ze werkelijk was.

De belofte van Elowen leefde voort in haar, maar haar ziel riep haar voortdurend. In de stilte van de nacht droomde ze van het bos. Ze droomde van de bomen die met haar spraken, van de kruiden die haar zacht fluisterden. Maar de mensheid had haar kracht vergeten, zelfs zijzelf.

Jaren gingen voorbij, en Maria werd een jonge vrouw, altijd zoekend naar iets dat ze niet kon vinden. Haar innerlijke weten bleef verborgen, als een verborgen tuin die niet mocht bloeien. Maar het universum is geduldig.

Op een dag, toen Maria zich uit de stad terugtrok naar een klein huisje aan de rand van het bos, begon iets in haar te veranderen. De roep van de natuur werd sterker. Haar handen gaven haar geen rust meer. Ze begon te dromen van de oude wereld, van de geneeskrachtige kruiden, van de diepe verbinding tussen mens en aarde. De vogels floten haar naam, de bomen knikten in stilte. En haar hart werd lichter.

Zo kwam er een tijd dat mensen reisden van ver om haar te zoeken, om haar te vragen naar haar antwoorden. Ze vroegen haar om raad over hun kwalen, hun verdriet, hun dromen. Ze antwoordde steeds met verhalen over een wereld waarin alles met elkaar verbonden was, over hoe het leven oorspronkelijk bedoeld was te zijn — in harmonie, in balans, in schoonheid. En dat ieder mens geboren is om er achter te komen wie hij werkelijk is en met het allermooiste van zichzelf kan bijdragen aan deze nieuwe wereld.

Maria voelde dat haar kracht steeds sterker werd. Hoe meer ze haar kennis deelde, hoe moeilijker het voor haar werd om in de gewone wereld te leven. Haar ziel verlangde naar het bos, naar de plek waar alles begon, naar de plek waar haar oorsprong was.

Op een dag, op een heldere herfstochtend wanneer de zon de bomen goud kleurde, liet Maria alles achter en liep het bos in. Ze voelde de oude roep van Elowen in haar bloed. Ze wist dat het moment was aangebroken. Het bos wachtte op haar.

Sindsdien is Maria nooit meer teruggekeerd. Het bos omarmde haar, alsof de aarde haar opnieuw in haar schoot opnam. Geen voetspoor bleef achter, geen woord. In de boeken staat bij haar sterfdatum nog steeds een vraagteken.